Poëzie op woensdag, dl. 25

OF IK HOLLAND NIET MIS?

Nee, maar ik wil wel weten
wat voor temperatuur het nu is,
wat iedereen eet of heeft gegeten,
en van alle kinderen, destijds geboren,
de namen van achteren en van voren
en de stem als dat mag
eigenlijk graag horen
en hun lichaam bovendien
van achteren en van voren
indien gepast
bloot en aangekleed zien
(wat staat daar op je boekenkast?),

van elke wei van elk sprietje gras
hoe lang het is en gisteren was.

En aan al die beesten en al die bomen
ben ik nog niet eens toe gekomen.
Graag van elke koe
de stem en de oogopslag,
en of ik haar af en toe
tussen de horens mag
krabbelen, dag koe,
dag

(uit: Leo Vroman, Soms is alles eeuwig, Gedichten, Querido 2009)

Poëzie op woensdag, dl. 24

Er zijn dingen, die alleen het oppervlak beroeren,
daaronder blijft de ziel gelijk en blinkt,
zoals een vijver waarop blaadren varen,
of als een kinderoog onder verwaaide haren.
Men zingt en luistert hoe het klinkt.

Maar er zijn soorten van verdriet,
die iets veranderen aan het lied.
Men wordt bespannen met heel andre snaren
en wie het niet ervoer, die weet het niet.

O kindje met je zachte witte vingren
en met de blauwe aadren aan je kleine slaap,
die zich als heilige rivieren slingren.
Slaap mijn kindje, slaap.

(uit: M. Vasalis, Gedichten, Vergezichten en gezichten, Van Oorschot, 2002)

Poëzie op woensdag, dl. 23

Zomertaal

Ik draag een jurk van ijs.
Vertraagd roep ik wat zij
roepen. Ik vind de weg,
niet wetend wat ik raak
en welk geluid ik maak.

Riemen die ik heb. Schip
schuurt in zand. Droogval.
Vloed over vier weken.

Ik let op hun lippen, luister
naar de kleine melodieën
van hun zinnen, spreek hun
taal maar niet de mijne.

Winterdag

Mijn zoon was zeven jaar; zijn schaatsen
waren veel te groot. Wij zagen vissen en
een kikker onder ijs, suisden langs riet,
langs elf verzonnen steden, aten bevroren
chocola en zaten op de wal. Wij vonden
in het veen een potscherf. Heel de wereld
lag helder en droog aan onze voeten.

(uit: Anna Enquist, Een nieuw afscheid, De Arbeiderspers 1994)

Poëzie op woensdag, dl. 22

Nu was ik ze bijna vergeten, de poëzie op woensdag. Het was een drukke dag, maar ik heb mijn to-do-lijstje afgewerkt en kan nu heerlijk ontspannen. Dus ben ik weer eens in ‚Tranströmer‘ gaan lezen, en ik kwam bij de volgende gedachte terecht die genoteerd staat onder ‚Over de Geschiedenis‘:

Conferenties als vliegende eilanden op het punt neer te storten…
Daarna: een lange trillende brug van compromissen.
Daar zal al het verkeer overheen gaan, onder de sterren,
onder de bleke gezichten van de ongeborenen,
de leegte ingeslingerd, anoniem als korrels rijst.

(uit: Tomas Tranströmer, De herinneringen zien mij, Bezige Bij, 2011)

Poëzie in olieverf – Borg de Nobel in Amsterdam

Ik wist dat het vandaag de allerlaatste kans was, en ik wist dat ik deze kans niet wou en niet zou missen. De tentoonstelling van Borg de Nobel in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in de Prinsengracht te Amsterdam duurde nog precies tot vandaag.

Nadat de enige verplichting van vandaag, een afspraak bij de ambassade, afgehandeld was, ging ik samen met G. op ontdekkingsreis in Amsterdam. Het was een heerlijk zonnige dag.

Continue reading